De crisis bij de FNV leidt tot nieuwe kansen. De ‘Nieuwe Vakbeweging’ is de werktitel van de beoogde vernieuwingsslag die oud-staatssecretaris Jetta Klijnsma verder mag uitwerken. 2012 lijkt mij dan ook het jaar dat FNV, CNV en MHP (voor middelbaar en hoger personeel) hun hokjesgeest te boven moeten komen. Samen kunnen ze verder gaan als krachtige, postverzuilde vakbeweging: een veelkleurige paraplu voor allerhande kleine vakverenigingen voor uiteenlopende beroepsgroepen en bedrijfstakken.

Zelf ben ik meer dan tien jaar lid van het CNV. Ik werd lid in de tijd van good old Doekle Terpstra. En met overtuiging heb ik later enige tijd gewerkt bij CNV Vakcentrale. De toenemende spanning tussen vakbonden en vakcentrale is – zo heb ik ervaren – beslist niet voorbehouden aan de FNV. En ook binnen het CNV en MHP heeft zich de ontwikkeling voorgedaan van het ontstaan van ‘superbonden’, denk aan CNV Vakmensen, de christelijke evenknie van FNV Bondgenoten. Ook hier werd de afstand tussen de bond en – ironisch – de vakmensen groter. 

Het CNV sprak én spreekt mij aan omdat het christelijk sociaal gedachtegoed voor deze vakbeweging leidend is. Toen het CNV in 1909 werd opgericht stelde deze zich op tegen de klassenstrijd en voor het overlegmodel. Maar dat gold natuurlijk ook voor het Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) dat samen met het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) in 1982 opging in de FNV. En van klassenstrijd is nu allang geen sprake meer. Het overlegmodel is zelfs de institutionele norm geworden in Nederland.   

En soms is het wel erg makkelijk om de redelijk zelve te willen zijn, terwijl FNV-onderhandelaars voor alle werknemers van een bedrijf (inclusief de CNV-leden) de hete kastanjes uit het vuur halen door wél met de vuist op tafel te slaan. Ik merk dat ik vooral trots ben op het CNV op die momenten dat ze óók een keer met de vuist op tafel slaan. En als het moet een staking niet uit de weg gaan. Je bent immers een vakbond of je bent het niet. Ik ben kortom een CNV-lid die staat voor gerechtigheid. Niet voor het in stand houden van een bepaald instituut.

CNV-voorzitter Jaap Smit beklemtoont herhaaldelijk dat het CNV vooral moet blijven bestaan en ondertussen houdt hij met een schuin oog in de gaten wat er bij de FNV gebeurt. Hij zou beslist meer karakter kunnen tonen door de vraag op tafel te leggen: waarom zouden we na ruim honderd jaar CNV ons bestaansrecht niet ter discussie durven stellen? Het gaat immers om werkgelegenheid, een gezonde arbeidsmarkt, goede en op maat gesneden belangenbehartiging, gerechtigheid en solidariteit?

Voordat Jaap Smit begon bij het CNV was hij voorzitter van Slachtofferhulp Nederland, een algemene organisatie die in 2002 – ver na het tijdperk van de verzuiling – het licht zag. Opkomen voor de belangen van slachtoffers kun je het beste doen vanuit een algemene organisatie, zo dacht Jaap Smit en zo denken we nu bijna allemaal. Daarbij kunnen individuele bestuurders en medewerkers natuurlijk allemaal hun eigen levensbeschouwelijke achtergrond en motivatie hebben. Mijn vraag aan de CNV-voorzitter: waarom zou dat niet gelden als je opkomt voor mensen die het slachtoffer zijn van bijvoorbeeld een ontslaggolf of een reorganisatie?

Het CNV zou het lef moeten hebben haar eigen bestaansrecht ter discussie te stellen. CNV-leden die zwaar hechten aan een aparte christelijke organisatie kunnen zich aansluiten bij het orthodox-christelijke Christennetwerk GMV, terwijl de grote groep idealistische en tegelijk meer pragmatisch ingestelde CNV-leden kunnen kiezen voor een specifieke vakvereniging die opkomt voor de belangen van hun eigen vakgebied of bedrijfstak. Uiteraard onder de grote en veelkleurige paraplu van de Nieuwe Vakbeweging.

In 1996 is het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (NCW) samen met het VNO opgegaan in VNO-NCW. Binnen de gefuseerde algemene werkgeversclub is nog steeds een speciale afdeling actief die zich bezig houdt met zingeving en christelijk-sociaal denken. Dat geldt trouwens ook voor de FNV, vanwege de NKV-roots. In die zin hoeft het CNV niet bang te zijn en kan ze juist een waardevolle protestantse inbreng hebben binnen een brede, ontzuilde vakbeweging die kleine vakverenigingen kan faciliteren om maatwerk te bieden aan specifieke beroepsgroepen of bedrijfstakken.

Of komt er straks bijvoorbeeld naast de algemene kappersbond met 2500 leden toch ook nog een christelijke met 700 leden? Natuurlijk moet dat kunnen in een vrij en democratisch land. Ik zou de laatste zijn die dat gaat verbieden. Maar persoonlijk zou ik zo’n ontwikkeling – ook als CNV-lid – een gemiste kans vinden.

Jaap Smit, wacht dus niet langer en laat het CNV – samen met FNV en MHP – meebouwen aan een inspirerende een veelkleurige vakbeweging van de 21ste eeuw.

Een bewerkte versie van dit betoog verscheen op 4 januari 2012 in dagblad Trouw.